Gemeentelijk vandalisme

Ruim tweehonderd bomen heeft de storm, die oktober 2013 over Den Helder raasde, ons gekost. ‘Daar kan zelfs de gemeentelijke plantsoenendienst niet tegenop,’ dacht ik toen ik de ravage overzag.

Onlangs las ik dat er een aantal grote en gezonde populieren in de Schooten gekapt zijn, omdat ze ‘gevaarlijk’ zouden zijn. Gevaarlijk? Deze prachtbomen hebben de genoemde herfststorm met glans doorstaan! Waarschijnlijk heeft er iemand geklaagd over zijn uitzicht. Als er klachten zijn over bomen, worden onze gemeentelijke hoveniers wakker: ‘Joepie! We kunnen weer kappen!’ Dat het midden in het broedseizoen voor vogels is gebeurd, maakt het nog schandaliger. 

Ik ben vanaf 1974 tot 2010 politiek actief geweest in Den Helder,  waarvan twintig jaar als raadslid. Geen onderwerp heeft me zo vaak kwaad gemaakt als de gemeentelijke omgang met het struweel. Vrijwel altijd als er gekapt werd, bleek de motivatie dubieus. De boom was ziek? Smoesjes dames en heren, hij stond gewoon in de weg van de plannenmakers.

Kwaad kon ik me ook maken over verzoeken van burgers, die bomen gekapt wilden hebben: ‘… hij beweegt als het waait, er vallen blaadjes af.’ Of de bewoner van een woning in een mooie straat met prachtige bomen, die kleine vruchtjes droegen en lieten vallen: ’….. dat loopt zo in, meneer. Dat is heel vervelend!’ Op zulke momenten reageerde ik sarcastisch: ‘Okay, u heeft last van die bomen? Zullen we dan alles maar kappen? Wilt u soms een inklapbare kunstboom?’

De jaarlijkse ‘boomplantdag’, waardoor de jeugd ‘bewust’ zou worden van het belang van het groen, vond ik het toppunt van hypocrisie. Ook beschouwde ik de terugkerende discussie over jeugdig vandalisme als huichelachtig: tegen het vandalisme en vernielzucht van de plantsoendienst kon immers zelfs de grootste  hufterige puistenkop niet op.

Het werd bijna een obsessie voor me. Ik voelde me vaak een Don Quichotte; in voortdurend gevecht tegen de barbaren, die Den Helder wilden omvormen tot een grijze, kale steenvlakte. Zelfs Jan Overzet, destijds directeur van de dienst, kon mij niet overtuigen van zijn ‘onschuld.’ ‘Zoals elk leven eindig is, zo ook dat van bomen,’ verzuchtte hij dan. Misschien was het zijn geluk dat de beruchte iepziekte toesloeg. Als er dan weer een iep was ontdekt met de gevreesde iepenspintkever als bewoner, moest er direct worden opgetreden: Kappen! ‘Ja, ja, het zal wel weer,’ was steeds mijn eerste gedachte. Altijd werd er als verzachting van het leed door de beleidsmakers gerept over de ‘herplant plicht’.

Het meest memorabele op het gebied van de bomenkap in Den Helder is nog steeds de “Iep affaire” in 1979. Zie foto!

Van het geliefde voormalige Julianaplantsoen (met de al even betreurde muziektent) werden de laatste iepen bedreigd door de uitbreiding van de schouwburg. Er was een actiegroep, waar ik deel van uitmaakte. Er ‘ketenden’ zich een paar mensen vast aan de monumentale iep. Er waren schermutselingen, korpschef Emiel Hubrechtsen verscheen op de plaats delict met de Mobiele Eenheid, en de boom ging om. De actie haalde de landelijke pers en de affaire leidde tot raadsdiscussies en een motie van wantrouwen tegen wethouder van den Bosch. Zoals gebruikelijk liep het met een sisser af.

Bomen zijn in Den Helder hun leven nooit zeker! Je zou ze willen waarschuwen en vermanend toespreken: ‘Groei niet te groot, wordt niet dikker dan dertig centimeter, bederf geen uitzicht, ruim je blaadjes op en sta vooral niet in de weg.’ Oef, begin ik nou een beetje op prinses Irene te lijken?

 

Gerard Hoekmeijer